Amsterdamse aanpak schone mobiele werktuigen
Veel is al mogelijk, samenwerking noodzakelijk
In de hoofdstad maken ze uitgebreid werk van de transitie naar schone mobiele voertuigen. We spreken Mitchel Knipscheer (projectleider mobiele werktuigen, in beleidsteam uitstootvrije mobiliteit) en Annemiek Vos (programmamanager van de vakgroep duurzaamheid, circulariteit en schone lucht, bij het Ingenieursbureau van de gemeente) over de ambities en doelstellingen - en de voortgang.
Ambities via vier sporen
In 2019 sprak Amsterdam de ambitie uit dat in 2030 al het verkeer binnen de bebouwde kom uitstootvrij zou zijn. Dat geldt ook voor mobiele werktuigen. Het doel is om in 2025 al zoveel mogelijk uitstootvrij te werken en in 2030 volledig uitstootvrij.
De uitwerking van deze ambities moet wel aansluiten bij de realiteit in de sector. Mitchel Knipscheer: ‘Daarom is de ‘marktgroep’ in het leven geroepen, die sinds eind 2022 meepraat over hoe we samen de transitie naar uitstootvrije mobiele werktuigen invulling geven.’ Knipscheer is de opvolger van Vincent Joanknecht, die de kar voor deze aanpak een tijd trok en daarover eerder vertelde. Op het Jaarcongres van het Schone Lucht Akkoord, 7 juni in Amsterdam , spreekt Knipscheer over de Amsterdamse aanpak.
De gemeente wil de ambitie voor schone mobiele werktuigen bereiken met een viersporenbeleid, met de componenten stimuleren, faciliteren, reguleren en communiceren. Annemiek Vos: ‘Stimuleren doen we via de inkoop. Faciliteren houdt vooral in dat er voldoende energie beschikbaar is voor de machines. Bij reguleren kijken we naar hoe we toezicht en handhaving inrichten en met goed communiceren zorgen we voor bewustwording en draagvlak.’
Leren van elkaar
Knipscheer: ‘Er is natuurlijk een landelijke routekaart Schoon en Emissieloos Bouwen (SEB). Maar Amsterdam heeft ervoor gekozen om een hogere ambitie te formuleren, mede ingegeven door de luchtkwaliteitsopgave in de stad. Daarnaast werken we in het kader van uniformiteit nauw samen met andere gemeenten, met name in G4-verband – een samenwerkingsverband tussen Rotterdam, Utrecht, Den Haag en Amsterdam. Samen willen we tot één routekaart komen.’
Van elkaar leren is belangrijk, ook in SLA-verband. ‘Sommige gemeenten zijn verder in bepaalde specifieke thema’s’, zegt hij. ‘Arnhem heeft bijvoorbeeld veel vooruitgang geboekt bij het inzetten van emissieloos zwaar materieel, specifiek de energievoorziening hiervoor.’
SOK Verhardingen 2.0
In 2018 was er al een eerste aanzet om binnen Amsterdam met zoveel mogelijk duurzaam en emissieloos materiaal te gaan werken bij infrastructurele projecten. In de Samenwerkingsovereenkomst (SOK) Verhardingen die de gemeente toen startte, werd duurzaamheid een belangrijk aspect. ‘Onlangs hebben we het vervolg op de markt gezet, SOK Verhardingen 2.0. Daarin willen we de aannemers nog meer verleiden om elektrisch materieel in te zetten bij groot onderhoud, het dagelijks onderhoud en de vervangingsopgave in Amsterdam.’
En wat blijkt? Er is al heel veel mogelijk. Annemiek Vos: ‘De aannemers schreven in met verdergaande ambities dan onze beoogde eigen routekaart. Aannemers, grote en kleine, willen hier echt werk van gaan maken, die ambitie is er. Maar nu moeten we het gaan doen. Samen met 14 aannemers zorgen we voor een duurzame projectenpraktijk.’ Het gaat in totaal om zo’n 1.200 projecten in 4 jaar tijd die onder de nieuwe SOK vallen.
Erg ambitieus
Vos: ‘De aannemers waren erg ambitieus. De inschrijvers tonen aan dat er snel stappen gemaakt kunnen worden. Juist doordat de Amsterdamse uitvraag ze ook dwingt om stappen te maken.’ Een soort kip-eiverhaal. Knipscheer: ‘We horen het vaak terug: ‘Geef perspectief en stel de minimumeisen vast, inclusief bijbehorende tijdlijn; met die zekerheid kunnen wij onze bedrijfsvoering de komende jaren inrichten.’ Wat niet wil zeggen dat nu alles al meteen leverbaar is. Vooral het zware materieel is nog niet beschikbaar.’
Vos: ‘Een mooie ontwikkeling: aannemers hebben emissieloze asfalteersets aangeboden. Die worden nog niet seriematig geproduceerd, maar zijn tot stand gekomen via ombouw.’
Uniformiteit
‘Op beleidsniveau werken we ook samen met andere gemeenten, en dat komt onder meer voort uit het Schone Lucht Akkoord. In Utrecht zijn ze bijvoorbeeld verder met wet- en regelgeving aan de gang gegaan. Wij kunnen daar weer van leren. Dat hoor je ook van de marktpartijen, die stimuleerden ons ook om als gemeenten samen te werken en een collectief te vormen. Zo voorkomen we een wildgroei aan aanpakken en routekaarten. Daar zit de markt niet op te wachten’, stelt Knipscheer.
Uniformiteit dus. Maar hoe zit dat dan met dat Amsterdamse label? ‘Onze aanpak is weliswaar een lokale uitwerking, maar wel breder gedragen. Onze eerste routekaart is bijvoorbeeld voorgelegd aan de G4, met de vraag waar ze zich wel en niet in kunnen vinden. Zo versnellen we, door eenduidig naar de markt te communiceren. Kennisdelen en zoveel mogelijk synchroniseren. Maar natuurlijk spelen er lokaal andere krachtenvelden. Uiteraard qua politiek, maar iedere stad vraagt ook een andere benadering. Amsterdam is Rotterdam niet en andersom.’
Mitchel Knipscheer besluit: ‘Er is voldoende wat absoluut nog beter kan, maar de samenwerking tussen beleid, uitvoering en de markt, dat werkt. Zo stimuleren we en waarderen we elkaar. Je moet de samenwerking blijven zoeken.’